Voorgestelde bufferfunctiezone van de Galeras FFS

Voor de Galeras FFS is het erg belangrijk om een milieubeheer van de bufferzone te hebben. Dit proces begon in 2005 en heeft belangrijke resultaten opgeleverd, zoals de voorgestelde afbakening, zonering en regulering van 10.615 h als bufferzone, waarvan 38,2% overeenkomt met beschermingszones. Het reservaat in de Hoge Andes en het Andesbos wordt hier aangehaald als precedent voor strategische behoudsconnectiviteit. Hierdoor werd een technische commissie gevormd waar een dynamisch beheerproces tot stand kwam, waarin de actieve deelname van alle actoren werd aangemoedigd, evenals de integratie van alle behoudsstrategieën onder verschillende sociale, technische, politieke en ecologische werkwijzen van het gebied.Deze praktijk genereerde een integraal beheer, wat een uitdaging vormde voor het behoud van de Galeras FFS en zijn invloedsgebied, maar ook een kans voor het beheer en de bundeling van inspanningen rond het behoud, iets wat het mogelijk maakte vertrouwen te kweken tussen de actoren, een grotere technische coördinatie, gezamenlijke planning en duurzame medeverantwoordelijkheid in de loop van de tijd.

  • Het bestaan van het duurzame ontwikkelingsproject Ecoandino World Food Programme. In dit opzicht zijn de deelname van 23 dorpen in het invloedsgebied van de Galeras FFS en de ondertekening van 900 sociaal-milieupacten opmerkelijk.
  • Bouw van ruimtes met de juiste gemeenschaps- en institutionele actoren voor de ontwikkeling van het voorstel voor de afbakening en zonering van het gebied.
  • Implementatie van projecten van samenwerkende partners zoals AECID, GEF, Wereldbank en Patrimonio Natural.

De milieugerichte territoriale planning van de bufferzone was een participatief proces waarin overheidsinstanties, de milieuautoriteit (CORPONARIÑO), de gemeentelijke overheden die jurisdictie hebben over het beschermde gebied, andere overheidsinstanties en de gemeenschap in het algemeen met belangen in de omliggende gebieden, harmonieus en gezamenlijk samenwerkten met als doel het behoud en de instandhouding van de levering van ecosysteemgoederen en -diensten die door het heiligdom worden geleverd.

De cofinanciering van internationale samenwerkingsprojecten zoals: AECID, GEF-Wereldbank Natural Heritage Project, geïmplementeerd in het beschermde gebied en zijn invloedsgebied, stelde het heiligdom in staat om een grotere mate van geloofwaardigheid en bestuur over het gebied te verkrijgen, waardoor erkenning van het beschermde gebied op verschillende schaalniveaus werd bereikt. Deze bijdragen werden weerspiegeld in de effectiviteit van het beheer van het gebied.

Potentieel als overdraagbaar model

In de afgelopen tien jaar heeft de ontwikkeling van biologische actieplannen (OAP's) aan kracht gewonnen als een mechanisme voor het bereiken van een meer geïntegreerde aanpak van de biologische beleidsvorming op Europees niveau. De effectiviteit en continuïteit van OAP's kan echter aanzienlijk verschillen van land tot land. Denemarken is een toonaangevend voorbeeld en een wereldwijde bron van inspiratie, zowel wat betreft de reikwijdte als de innovatieve aanpak van zijn biologische beleid. Naast de holistische reeks maatregelen is een zeer overdraagbaar aspect zeker ook het intensieve beleidsontwikkelingsproces waarbij vooral alle belanghebbenden, inclusief NGO's, werden betrokken. Denemarken geeft het goede voorbeeld door de principes van de biologische landbouw te versterken en verder te integreren in de dagelijkse landbouwpraktijken.

  • Een intensief beleidsontwikkelingsproces waarbij alle relevante belanghebbenden werden geraadpleegd, was essentieel.
  • Holistische benadering van biologische beleidsvorming, inclusief innovatieve push- en pull-maatregelen.

Beleidsmakers kunnen belangrijke conclusies trekken over het belang van langdurige publiek-private samenwerking, participatief ontwerp en implementatie van het Deense biologische actieplan.

Potentieel als overdraagbaar model & REVES

De prestaties van Ndiob inspireren anderen om zijn voorbeeld te volgen. Zo is de burgemeester van Ndiob voorzitter van het Netwerk van Groene Gemeenten en Steden van Senegal (REVES): Ongeveer 30 burgemeesters woonden in januari 2017 in Ndiob de eerste oprichtingsvergadering bij, waar ze een Handvest van Groene Gemeenten en Steden van Senegal goedkeurden. Vervolgens heeft REVES een actieplan ontwikkeld (Verklaring van Mékhé) dat resulteerde in: 1. Capaciteitsversterkende activiteiten voor burgemeesters over agro-ecologie en bioveiligheid (GGO's), zo werden er in 2017 twee workshops georganiseerd met de technische steun van ENDA PRONAT in de gemeenschappen van Mékhé en Dramé Escale, en 2. Implementatie van de agro-ecologische visie op plattelandsontwikkeling in enkele proefgemeenten, waaronder die van de burgemeester van Ndiob (Thiallé en Soumnane). Ndiob inspireerde andere gemeenschappen om zich aan te sluiten bij REVES, dat een platform is geworden voor de uitwisseling van ervaringen en methoden.

REVES is een partner van de NGO ENDA PRONAT, die vitale steun, expertise en advies verleent. Vandaag netwerkt en wisselt de gemeente Ndiob ervaringen en methodes uit met 40 andere steden en groene en ecologische gemeenschappen in Senegal die zich, geïnspireerd door het werk van Ndiob, bij REVES hebben aangesloten.

Dankzij netwerken en het stellen van gemeenschappelijke doelen wordt agroecologie ook beter gepresenteerd aan belanghebbenden in Dakar. In 2018 organiseerde REVES samen met ENDA PRONAT, de Nationale Federatie voor Biologische Landbouw (FENAB) en de UCAD de 2e editie van de Agroecologiedagen in februari 2018 op het Place du Souvenir Africain in Dakar. Deze dagen werden afgesloten met de "Nacht van de AgroEcologie" in het Daniel Sorano Theater, met een live uitzending van de debatten op 2STV, gesponsord door de minister van Veehouderij en Dierlijke Productie Aminata Mbengue Ndiaye en bijgewoond door meer dan 1.500 mensen (parlementariërs, leden van de Sociaal-Economische Raad, onderzoekers, maatschappelijke organisaties, boerenorganisaties). In een interview bevestigde de minister van Landbouw de interesse van de regering in het promoten van agroecologie, een essentiële hefboom voor duurzame ontwikkeling van de sector vanuit een veiligheidsperspectief.

Potentieel als overdraagbaar model

L.A. City Departments en LAUSD hebben een voorbeeld gesteld dat sindsdien veel andere gebieden in de Verenigde Staten heeft beïnvloed. Het opmerkelijke succes van het Good Food Purchasing Program in 2012 leidde tot een groot aantal verzoeken om technische ondersteuning van andere steden en voedselbeleidsraden die soortgelijke strategieën wilden implementeren. Het programma heeft zelfs een landelijke beweging op gang gebracht om de programmanormen over te nemen in kleine en grote gemeenten. Dit leidde in 2015 tot de oprichting van het Center for Good Food Purchasing, een NGO die nu eigenaar is van het programma en het beheert, en tot de uitbreiding ervan in de Verenigde Staten. Inmiddels zijn 27 openbare instellingen in 14 Amerikaanse steden ingeschreven, die samen jaarlijks bijna 895 miljoen dollar uitgeven aan voedsel.

Het programma kan worden aangepast aan specifieke contexten en dergelijke aanpassingen zijn gebruikt om agro-ecologie verder te bevorderen, bijvoorbeeld in Cook County. Volgens de medewerkers van het centrum kan het Good Food Purchasing Program overal worden toegepast, ook in lage-inkomenslanden.

Vanaf 2018 hebben verschillende andere steden (San Francisco, CA; Oakland, CA; Chicago, IL; Cook County, IL) het Good Food Purchasing Program aangenomen en zijn er campagnes aan de gang in veel andere steden (Austin, TX; Chicago, IL; Cincinnati, OH; Madison, WI; Minneapolis/St. Paul, MN; New York; Washington, D.C.; en Baltimore) om aan te dringen op de aanname ervan.

Het Good Food Purchasing Program heeft gekozen en overheidsfunctionarissen aangemoedigd om opnieuw te bekijken hoe ze overheidsbudgetten kunnen gebruiken om hun gemeenschap beter te dienen. Die fundamentele verandering in denken zal de komende jaren belangrijke positieve resultaten opleveren.

Het evaluatiekader en de evaluatiemethoden van TEEBAgriFood

Het evaluatiekader van TEEBAgriFood beantwoordt de vraag: Wat moeten we evalueren over voedselsystemen? En de methodologieën van TEEBAgriFood beantwoorden de vraag: Hoe moeten we deze evaluaties uitvoeren? TEEBAgriFood illustreert vijf families van toepassingen om te vergelijken: (a) verschillende beleidsscenario's; (b) verschillende landbouwtypologieën; (c) verschillende voedingsmiddelen en dranken; (d) verschillende diëten/voedselschotels; en (e) aangepaste versus conventionele nationale of sectorale rekeningen.

TEEBAgriFood geeft tien voorbeelden die laten zien hoe dit raamwerk en methodologieën kunnen worden toegepast voor verschillende soorten evaluaties. Eén daarvan is bijvoorbeeld een onderzoek in Nieuw-Zeeland van 15 conventionele en 14 biologische velden die 12 ecosysteemdiensten waardeerden en vonden dat zowel gewassen als andere ecosysteemdiensten hoger waren op de biologische velden.

Het evaluatiekader van TEEBAgriFood biedt een structuur en een overzicht van wat in de analyse moet worden opgenomen. Waarderingsmethoden zijn echter afhankelijk van de waarden die moeten worden beoordeeld, de beschikbaarheid van gegevens en het doel van de analyse. Idealiter zou men met enige zekerheid moeten kunnen zeggen wat de externe effecten zijn van elke euro of dollar die wordt uitgegeven aan een bepaald soort voedsel dat op een bepaalde manier wordt geproduceerd, gedistribueerd en verwijderd. De toepassing van het raamwerk vereist een interdisciplinaire aanpak, waarbij alle relevante belanghebbenden, waaronder beleidsmakers, bedrijven en burgers, de vragen begrijpen en identificeren die door een waarderingsexercitie moeten worden beantwoord. Daarom is de betrokkenheid van belanghebbenden uit verschillende sectoren cruciaal voor de effectieve toepassing van TEEBAgriFood in specifieke contexten en beleidsarena's.

Bouwen aan een inclusief beleid

Geworteld in de Deense politieke ambitie om beleid te ontwikkelen dat de private en publieke sector in staat stelt om innovatiever en concurrerender te worden, stelde de minister van Landbouw duidelijke procedures op voor het betrekken van relevante belanghebbenden om ervoor te zorgen dat het plan kon voldoen aan de behoeften van de sector. De betrokkenheid werd aan het begin van het planontwikkelingsproces veiliggesteld op basis van een raadplegingsproces van een jaar en samenwerking met de biologische sector.

  • De voorbereiding was gebaseerd op een uitgebreid proces waarbij meer dan 200 belanghebbenden betrokken waren, die deelnamen aan drie grote workshops.
  • De Organic Food Council, een door de overheid geleid forum van relevante belangengroepen, was betrokken bij het prioriteren van de aanbevolen initiatieven, als resultaat van drie workshops en 35 interviews met belangrijke actoren in de biologische sector.

De betrokkenheid van belanghebbenden was essentieel voor het Deense biologische actieplan en leidde uiteindelijk tot het grote succes ervan.

Focus op marktontwikkeling

Terwijl in het verleden de beleidssteun voor biologische landbouw vaak gericht was op productie, beschouwt het huidige Deense OAP marktontwikkeling (inclusief steun voor bepaalde marketingkanalen), promotie en bewustzijn, evenals overheidsopdrachten als prioriteiten. Het OAP is een mix van push- en pull-acties. Push effecten zijn bedoeld om de productie te verhogen, terwijl pull maatregelen gericht zijn op het vergroten van de vraag naar biologische producten.

Als we kijken naar de pull maatregelen, was een belangrijke actie het stimuleren van de vraag naar biologische producten door consumenten en in particuliere en openbare keukens, zoals scholen en ziekenhuizen. Voor deze activiteiten werd 6,4 miljoen euro uitgetrokken in de periode 2015-2018.

Gemeenten werden gemotiveerd door een nationaal doel om 60 procent biologisch in alle openbare keukens te bereiken en door geoormerkte fondsen om het omschakelingsproces te ondersteunen, voornamelijk door de opleiding van keukenchefs en werknemers, en veranderingen in toeleveringsketens en menu's.

De bovengenoemde maatregel was zeer succesvol. De stad Kopenhagen slaagde er bijvoorbeeld in om een van de meest ambitieuze openbare aankoopprogramma's in Europa te ontwikkelen, waarbij het doel van 90 procent biologisch voedsel in 2015 werd gehaald, zonder dat de prijzen van maaltijden stegen.

Heroriëntatie

De geschiedenis van overheidssteun voor biologische landbouw in Denemarken begint in 1987, toen het Deense parlement de wet op biologische landbouw aannam, waarin de basisstructuur van het Deense beleid voor biologische landbouw werd vastgelegd, die vandaag de dag nog steeds van kracht is. In 1994 werden permanente subsidies voor biologische landbouw ingevoerd. Van 1995 tot 1999 werden vroege biologische actieplannen (OAP's) opgesteld.

Het huidige OAP 'Samen werken aan meer biologische landbouw' beslaat de periode 2011 tot 2020. Het werd herzien en uitgebreid in 2015, na een regeringswisseling. Het plan is gericht op een verdubbeling van het landoppervlak voor biologische productie in 2020 (ten opzichte van 2007), en reserveert specifieke budgetten voor verschillende actiepunten in de periode 2015 tot 2018. Dit plan werd geïnitieerd door het Ministerie van Landbouw en ontwikkeld met de hulp van een externe consultant.

Het Deense biologische actieplan is ontwikkeld door een breed spectrum van belanghebbenden te betrekken bij het definiëren van de actiepunten van het plan door middel van verschillende cycli van interviews, vragenlijsten en workshops. Sinds de jaren 80 is Denemarken een voorloper op het gebied van overheidssteun voor duurzame landbouw, maar het land is ook een wereldwijde pionier als het gaat om het ontwerpen van beleid volgens een inclusieve en participatieve aanpak.

  • Terwijl in het verleden de beleidssteun voor biologische landbouw vaak gericht was op productie, beschouwt het huidige Deense OAP marktontwikkeling (inclusief steun voor bepaalde marketingkanalen), promotie en bewustzijn, evenals overheidsopdrachten als prioriteiten.
  • Het OAP is een mix van push- en pull-acties. Push effecten zijn bedoeld om de productie te verhogen, terwijl pull maatregelen gericht zijn op het vergroten van de vraag naar biologische producten.
Frugal Rehabilitation Demonstration (FRD): ontwikkelen en aanpassen van de methodologie (FRM) door actie-onderzoek

Zodra demonstratielocaties zijn geselecteerd, krijgen lokale ASM-groepen training en worden ze gecontracteerd om FRM via zes stappen te implementeren:

  1. Voorbereiding en planning: beoordeling van degradatie, grenzen, hydrologie en apparatuur; schatting van arbeid en volume; afvalbeheer; normen voor gezondheid en veiligheid op het werk.
  2. Technische rehabilitatie: opvulling, herprofilering en herprofilering; gebruik van beperkte mechanisatie
  3. Bovengrond: identificatie, behoud en herverdeling over locaties
  4. Biologisch herstel: verrijking van de bovengrond; beoordeling van natuurlijke regeneratie; identificatie van inheemse en belangrijke vegetatiegemeenschappen; zaadverzameling; verdeling van zaden en natuurlijke meststoffen in de bovengrond; aanplant van bomen, struiken en grassen.
  5. Hiërarchie van mitigatie: integratie van rehabilitatieplanning in actief ASM-ontwerp en -activiteiten om primaire milieueffecten en onnodige rehabilitatie-inspanningen te verminderen.
  6. Overhandiging van de voltooide rehabilitatieplaats aan de relevante overheidsinstanties voor goedkeuring/goedkeuring
  • Toestemming van nationale en lokale overheden om demonstratieprojecten voor sobere rehabilitatie uit te voeren.
  • Middelen om het demonstratiewerk en de technische toepassing van de methodologie ter plaatse te financieren.
  • Capaciteit en bereidheid van ASM om training te ontvangen en de methodologie ter plaatse toe te passen.
  • Succesvolle toepassing van het FRM: alle belangrijke fysieke en ecologische vereisten voor succesvol herstel zijn (op enkele uitzonderingen na) beschikbaar binnen een redelijke nabijheid van de site. Ze moeten alleen geïdentificeerd en aangepast worden aan de context.
  • Habitatherstel gericht op inheemse vegetatiegemeenschappen kan succesvol zijn zonder het gebruik van uitheemse soorten.
  • Identificatie en herstel van de bovengrond zijn cruciaal voor succes.
  • Biologisch herstel werkt goed samen met de zaadbank van de bovengrond om een pad naar ecologisch herstel te creëren.
  • Het op een laag niveau mechanisch benaderen van zwaar heffen van materiaal in topografische opvulling kan effectief zijn, maar een afhankelijkheid van mechanisatie in de latere fasen van het herstel wordt niet aanbevolen. Overmatig gebruik van machines in deze laatste fasen kan leiden tot een verminderde capaciteit voor biologisch herstel.
  • FRM kan worden toegepast in verlaten gebieden, waar de minerale reserves uitgeput zijn, en het kan ook worden geïntegreerd in de huidige ASM-activiteiten om de rehabilitatie-inspanningen te verminderen.
  • Overdracht en ondertekening door lokale autoriteiten is essentieel om blijvende betrokkenheid te garanderen.
Oprichting van een nationale FRM-werkgroep met overheids- en sectorale belanghebbenden

Ervan uitgaande dat ministeries bereid en in staat zijn om samen te werken om oplossingen te ontwikkelen voor de effecten van ASM op het milieu, beschermde gebieden en belanghebbenden die door deze mijnbouwactiviteiten worden getroffen, moet er een nationale werkgroep worden opgericht (waarin deze ministeries, agentschappen en relevante representatieve belanghebbenden zitting hebben). Deze zal helpen bij het sturen van het proces van projectbetrokkenheid bij de lokale overheid, ambachtelijke mijnbouwers en andere belanghebbenden op lokaal niveau om de weg te effenen voor Frugal Rehabilitation Demonstration (FRD). Een belangrijke stap in dit proces is het selecteren van locaties voor FRD die kunnen dienen voor de ontwikkeling en toepassing van de methodologie binnen de ecologische, economische en sociale context. Het doel van de oprichting van deze FRM-werkgroep is te zorgen voor een participatieve, consultatieve benadering van de ontwikkeling van de methodologie en een selectieproces voor demonstratiesites mogelijk te maken dat zorgt voor een weloverwogen en strategische benadering op basis van overeengekomen criteria. Locaties die geselecteerd worden voor de demonstratie van de methodologie moeten typisch en representatief zijn en beschikken over formele ASM-capaciteit om de rehabilitatie uit te voeren.

De belangrijkste faciliterende factoren waren de gezamenlijke aanpak bij de ontwikkeling van het FRM en voldoende middelen om de participatieve aanpak zowel tijdens de bijeenkomsten als in het veld uit te voeren. De werkgroep was betrokken bij een gecoördineerd reisprogramma om de voortgang en aanpak van het herstel op de locaties te selecteren, beoordelen, monitoren en evalueren.

De deelname en betrokkenheid van de werkgroep bij de ontwikkeling van het FRM was cruciaal voor de uiteindelijke goedkeuring en goedkeuring ervan. Belangrijke ministeries en geassocieerde agentschappen speelden een rol bij het selecteren van FRD-locaties, het bezoeken van deze locaties tijdens het rehabilitatieproces en het bespreken van de ontwikkeling van een methodologie die gebaseerd was op actie-onderzoek op een reeks representatieve locaties. Het was ook belangrijk om de formele ambachtelijke mijnwerkers te betrekken bij het werk en mee te werken aan de ontwikkeling van een mechanisme voor het promoten van best practices en hun associatie met dergelijke praktijken.